Intern verslag 252

Mansiones in het westelijk stadsgebied


Inleiding

De afgelopen maanden heb ik onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van mansiones in het westelijk stadsgebied. Dit onderzoek was lastig vanwege de vage straataanduidingen in dit gebied, zoals Over de Korenbrug, Over de Visbrug en Achter de Mandemakers. Daarom werden alle in aanmerking komende laden van de index van Smulders-Spierings geraadpleegd.

Alleen wanneer men een negatief resultaat ook als een goede uitslag beschouwt, is de uitslag bevredigend. Slechts van enkele al bekende mansiones werden gegevens aangetroffen. Het betreft Postelstraat 16-18 (Huis van Postel), Postelstraat 42 (De Munt), Postelstraat 46-48 (Huis van Boxtel of van Oirschot), en het al eerder behandelde Molenstraat 17-21 (Het Bont Paardje).

De Postelstraat en Uilenburg

Het lijkt er alleszins op dat in de stedelijke infrastructuur de Postelstraat buiten de oude stadsmuren een primaire verbindingsstraat was, waarlangs zich ook enkele mansiones hebben bevonden. Zoals uit het hierna volgende zal blijken, strekten hun percelen zich uit over de Dieze.

De Uilenburg zal als weg of straat secundair zijn, maar bestond toch al aan het eind van de veertiende eeuw. Toen werd daar ook al de hertogcijns geheven, zoals voor het eerst blijkt uit een akte van 16 februari 1390.1 Zoals hierna zal blijken werd de straat Uilenburg waarschijnlijk na 1423 verder naar het zuiden doorgetrokken. Het hertogelijk cijnsregister van 1520 bevat tientallen posten aan zowel de west- als de oostzijde van de Uilenburg.

De Postelstraat leverde de volgende grote huizen op die als mansiones gekwalificeerd kunnen worden.

Het Huis van Postel (Postelstraat 16-18)

In het hertogelijk cijnsregister van 1520 komen enkele posten betreffende het domus de Postula of de Postel, het Huis van Postel, voor. We vinden eerst voor een betrekkelijk smal perceel van 24½ voet (ruim 7 meter):
1.Gemeentearchief ’s-Hertogenbosch, Rechterlijk archief (Bosch’ protocol) [R.] 1178, f. 141. Zie hierna.
Domus de Postel de xxiiii½ pedatis x½ d.
Maar vier posten verder vinden we:

Domus de Postel de xci pedatis
iii s.? iii ob.

Eadem in parte anteriori iuxta plateam de xxi½ pedatis
ix d.

Eadem de lxx pedatis
xxx d. minus ort

Eadem de xxi½ pedatis
ix d.2


Er was dus sprake van een complex met twee brede erven, dat zich nagenoeg zeker ook over de Dieze heen uitstrekte. Het Huis van Postel is uitvoerig behandeld in de publicatie Van bos tot stad.3

Al in 1258 kwam het goed, dat toen mansio werd genoemd, in het bezit van de priorij van Postel, een filiaal van de abdij van Floreffe, en diende vervolgens als uithof. Het werd gedeeltelijk verhuurd aan adellijke personen. In 1475 omschreef de overste van Postel het als

nostre maison, que l’on dit de Postle, en la ville de Bosleduc, gisans en la rue nommé la rue de Postle, jardin, prez et pourpris deça et dela riviere, où demeurt presentement la veuve de feu Gerard Boste, ainsi qu’elle est enclose de pavois alencontre de la court et place de nostre dite maison et le petit edifice où l’on mettoit les tourbes et bois.4

In 1614 werd het verkocht aan de paters capucijnen om er een klooster in te vestigen. De omschrijving luidde toen:

huys, erve, zydelhuys met zyne gronden, poirte, poirthuysken, plaetsche, hoff, mit een brugge over den strom ofte water aldaer vlietende, ende hoff over het voirs. water liggende, met allen zynen rechten ende toebehoirten, gemeynlick genoempt thuys van Postel, gestaen ende gelegen in de straete, genoemt de Postelstraete, tussen huys ende erve Michiels van der Sterren totten water toe ende voirts neffens erffenisse eens schaemel mansgasthuys, genoempt Loyers Gasthuys, ex uno ende tussen erffe Arndts van Heesch, des secretaris deser stadt, ende een straetken, uutcoemende op het water aldaer, ende voirts den hoff over het water neffen erffenisse ofte bleycke Goyaerts Gerartszn van de Grave, ex alio, streckende voir van de gemeyn straet, die Postelstraet genoempt ende den erven des voorn. Arndts van Heesch achterwaerts op tot op erffenisse mr. Martens Fierlantz, rentmeester van de domeynen van Brabant int quartier deser stadt, des convents van den Ulenborch ende meer andere geerffden in de Berwoutstraet.

De geschiedenis van de verdere splitsing van het complex is hier niet relevant.
1.Algemeen Rijksarchief [ARA] Brussel, Rekenkamers 45067, f. 88.
2.Ald.
3.H.L. Janssen en P.A.M. Zoetbrood, ‘De Uithof en het Refugiehuis van de Abdij van Postel’, in: H.L. Janssen (red.), Van bos tot stad (’s-Hertogenbosch 1983) 74-88.
4.A.F.O. Van Sasse van Ysselt, De voorname huizen en gebouwen van ’s-Hertogenbosch I (’s-Hertogenbosch 1910) 261-267. Daar ook verdere gegevens over de verhuur. De gegevens zijn ontleend aan Th. Ign. Welvaerts, Het refugiehuis der Abdij Postel te ’s Hertogenbosch.

Postelstraat 40-42 (De Munt)

Verder naar het noorden bevond zich in de Postelstraat het huis De Munt, dat een gedeeltelijke bouwhistorische behandeling heeft gekregen in de publicatie De onderste steen boven. 25 jaar bouwhistorie in ’s-Hertogenbosch.1 Het gaat bij dit complex om bebouwing bestaande uit twee huizen uit de late vijftiende of het begin van de zestiende eeuw. Men zou het als een mansio kunnen beschouwen, maar dan als een die pas in de Late Middeleeuwen is ontstaan. De percelen strekten zich niet over de Dieze uit.

Het zuidelijk deel was blijkens het hertogelijk cijnsregister van 1520 slechts 17½ voet (5,02 meter) breed, het noordelijke 39 voet (11,19 m). Beide percelen waren toen in het bezit van mr. Hendrik Pelgrom:

Aelbertus de Deventer.
Magister Henricus Pelgrom de area Iohannis de Ham de xvii½ pedatis
vii d. ort


Idem de hereditate dicti Iohannis de xxxix pedatis
xvi½ d.2


Het zuidelijk deel had als opeenvolgende bezitters:3

Jan van Ham
Lambert Millinck, laagschout
Petronella de Rover, vrouwe van Nemelaar
de uitvoerders van haar testament >
mr. Hendrik Gerardsz. Pelgrom, stadssecretaris, vererving >
zijn zoon Frans Pelgrom 1527.12.24 >
Albrecht van Deventer

Het noordelijk deel had rond 1500 als bezitters:

Gerard van Mulsel
Lambrecht Millinck, laagschout >
Willem Hendrik Willlems van Orthen en Jenneke Johan Hendriks van Lynther, weduwe Marcelis Willem Hendrik Willems van Orthen (nog in 1511), vererving >
Mechteld dochter Marcelis en Jenneke, tr. Jan Jan Hermans van Bergen
hun erfgenamen 1532.03.08 >
Bartholomeus Jan die Mombair 1532.04.04 >
Albrecht van Deventer

Deze gegevens komen niet geheel overeen met die van het cijnsregister. Volgens dit register zouden beide percelen in het bezit moeten zijn geweest van Jan van Ham en vervolgens van mr. Hendrik Pelgrom.
1. (Utrecht z.j. [2000] 39-46: J. van den Eijnden, ‘De traptoren van De Munt. Onderzoek en restauratie.’
2.ARA Brussel, Rekenkamers 45067, f. 88v.
3.De hierna volgende gegevens zijn ontleend aan Van Sasse van Ysselt, De voorname huizen en gebouwen I, 245-247. Deze auteur noemt de oudste Van Deventers ten onrechte Proening. Zie M.W.J. de Bruijn, De eerste Bossche generaties van het geslacht Van Deventer (Utrecht 2001) (intern rapport ...).
Bouwkundig gezien dateren beide delen waarschijnlijk uit de late vijftiende eeuw. In de eerste helft van de zestiende eeuw werd hieraan een fraaie traptoren toegevoegd.1 We hebben dus te maken met wat als een laat voorbeeld van een mansio kan worden beschouwd.

Postelstraat 44 en 46-48 (respectievelijk Het Wapen van Luik en Het Huis van Boxtel of van Oirschot)

Op dit complex hebben in het cijnsregister van 1520 de volgende posten betrekking:

Iohanna relicta Lamberti vanden Kerckhof.
Dominus de Boxtel de xx pedatis
viii d.


Idem de lx pedatis
ii lb.? ix d.


Idem de domo ponte? cum suis palis retro domum suam supra Diesam
ii d.


Dominus de Boxtel.
Idem de xxxix pedatis
xvi½ d.


Idem de ponte retro domum vel aquam
ii d.2


Waarschijnlijk betroffen dit respectievelijk Postelstraat 44 (Het Wapen van Luik) en Postelstraat 46-48 (het Huis van Boxtel of van Oirschot).

Het eerstgenoemde huis is op 7 mei 1511 door de heer van Boxtel verkocht aan Lambrecht Hendriks van den Kerkhof. Het werd toen omschreven als:

huys, hoff ende achterhuys mit eender houter bruggen over d’water staende, met oic eenen uuytganck, coemende achter opten Ulenborch uuyt.3

Het werd gesitueerd tussen erf van de heer van Boxtel (zie hierna) en erf van Jenneke weduwe Marcelis Hendrik (Willems van Orthen; zie hierboven Postelstraat 40-42). Dit deel van het complex strekte zich niet over de Dieze heen uit.

In het cijnsregister worden vervolgens een perceel van 60 voet breed en een huis en brug achter het huis op de Dieze genoemd. Het ging dus in totaal om een breed perceel. Het lijkt er niet op dat zich dit in 1520 nog over het water uitstrekte, maar uit de voorgeschiedenis blijkt dat dit oudtijds wel het geval is geweest. Denkbaar is dat de rechtsopvolgers van de percelen aan de Postelstraat de cijns voor het perceel over het water, waar zich het klooster van de zusters van de derde orde van Sint-Franciscus gevestigd heeft, zijn blijven betalen.
1.Van den Eijnden, ‘De traptoren van De Munt’, 39.
2.ARA Brussel, Rekenkamers 45067, f. 88v.
3.Van Sasse van Ysselt, De voorname huizen en gebouwen I, 238.

Oudere gegevens

In een schepenakte van 19 maart 1436 is sprake van een belending van een perceel in de Postelstraat, dat toen van de jonkvrouw van Boxtel was en eerder van Wouter van Oekel. De jonkvrouw van Boxtel was waarschijnlijk de weduwe van Jan van Merheim, heer van Boxtel, die het jaar tevoren was overleden.1

Wouter van Oekel was al in 1390 in het bezit van een erf op de Uilenburg. Hij verkreeg er toen een naastgelegen huis en erf bij. Hij bezat er dus minstens twee naast elkaar gelegen percelen.

Wouter van Oekel was de stichter van het vrouwenklooster van de derde orde van Sint-Franciscus op de Uilenburg. Dit klooster zou volgens een bericht uit 1469 lang geleden bij testament door hem gesticht zijn, waartoe hij een huis en een erf had beschikt.2 De kroniek van Moel geeft als precieze stichtingsdatum 7 maart 1423.3

Het is niet duidelijk of het bij de schenking om het woonhuis van Wouter van Oekel ging. Op 5 december 1394 maakte hij al een testament, en wel in zijn woonhuis bij erf van wijlen Aart van Waalre. Hij was gehuwd met een Margriet.4 Aart van Waalre komen we inderdaad op de Uilenburg nog als belending tegen in een erfdeling van 21 oktober 1460.5

In 1406 maakte Wouter van Oekel een nieuw testament, eveneens in zijn woonhuis, dat nu gesitueerd werd achter de minderbroeders tegenover het klein begijnhof. Hij bleek een dochter Agnes te hebben, gehuwd met Gerit van Uden, een dochter Margriet en een dochter Andrieske. Ook in dit testament zijn geen gegevens opgenomen voor de stichting van een klooster.6
In ieder geval was het klooster in 1429 op de Uilenburg gevestigd. Op 19 december van dat jaar droeg Pelgrom van Driel goudsmid onder meer een erf en een cijns daaruit op de Uilenburg tussen erf van de zusters en erf van de erfgenamen van Jan van Amelrode over aan mr. Jan Gerits Bathenz., die dit complex op 6 februari 1430 overdroeg aan Dirk van Merum (Meerhem), heer van Boxtel. Pelgrom had het erf en de cijns verkregen van Andrieske dochter van wijlen Wouter van Oekel.7
1.J. Coenen, Baanderheren, boeren en burgers. Een overzicht van de geschiedenis van Boxtel, Liempde en Gemonde (Boxtel 2004) 79.
2.G. van den Elsen en W. Hoevenaars (uitg.), Analecta Gijsberti Coeverincx II (z.pl. z.j.) 347-363, ald. 348: quod olim discretus vir Wolterus de Oekel in suo testamento certas domum et haereditatem ad opus et in coenobium, praesertim sororibus tertii ordinis S. Francisci, legavit.
3.J.A.M. Hoekx e.a. (uitg.) Kroniek van Molius. Een zestiende-eeuwse Bossche priester over de geschiedenis van zijn stad (z.pl. z.j.) 134-135.
4.GAHt, Sassen 270 (5 december 1394): in domo habitationis sepedicti testatoris, sita iuxta hereditatem quondam Arnoldi de Waderle. In het testament staan onder meer aanwijzingen voor de stichting van een gasthuis bij de Sint-Eloikapel in de Orthenstraat, niet van een klooster.
5.R. 1231, f. 162v.-163v.: insuper de et ex medietate hereditatis quondam Arnoldi vanden Berghe, sito in Buscoducis ultra Diesam fluentem retro hereditatem Arnoldi de Waderle necnon de et ex medietate que ad Arnoldum Nolleken Quappe piscatorem spectabat in domo et area sita in Buscoducis ad locum dictum Ulenborch inter hereditatem olim Wolteri de Oekel ex utroque latere coadiacente.
6.GAHt, Heilige Geest 1415a: in domo habitationis dicti testatoris, sita retro conventum fratrum minorum in opposito parvi beghinagii.
7.R. 1200, f. 168: Peregrinus dictus de Dryel aurifaber quandam hereditatem cum suis edificiis ac
Blijkens de gegevens uit het Bosch’ schepenprotocol was Wouter van Oekel al in 1390 op de Uilenburg gegoed. Een huis en erf aldaar werd gesitueerd tussen erf van Wouter en erf van Jan Bellen. Wouter verkreeg twee helften van dit huis van respectievelijk Jan Witte en van Roelof Wise en Roelof van den Zande.1

In 1436 wordt gesproken van een erf van wijlen Wouter van Oekel, toen van de vrouwe van Boxtel, als belending in de straat van de Vughterstraat naar de Vismark, de Postelstraat dus. Toen verkocht Hendrik Hendriksz. van Weerdhuizen een cijns uit het naastgelegen huis met vijf daarachter gelegen kameren over het water op de Uilenburg.2 Hieruit blijkt dat er sprake moet zijn geweest van een vanuit de Postelstraat opstrekkende parcellering, die over de Dieze aldaar heenreikte. Hierlangs zal overigens al in de veertiende eeuw aan de westkant het Uilenburgtracé zijn aangelegd.

Overzien we al deze gegevens tezamen, dan kan de conclusie zijn dat de mansio van Wouter van Oekel zich waarschijnlijk uitstrekte van de Postelstraat tot aan de nieuwe stadsmuur, dat het achterste deel vervolgens door hem bestemd is voor het klooster van de zusters van de derde orde van Sint-Franciscus dat daar vanaf 1423 gevestigd is geweest, en dat vervolgens de Uilenburg verder naar het zuiden is
 attinentiis universis, sitam in Buscudocis ad locum dictum Ulenborch inter domum et aream in qua sorores tercii ordinis sancti Francisci resideret pro presenti ex uno et inter hereditatem heredum quondam Iohannis de Amelrode ex alio, item annuum et hereditarium censum vigintitrium solidorum monete, solvendum hereditarie ex hereditate predicta, quos hereditatem cum suis edificiis et censum predictum dictus Peregrinus erga Andream filiam quondam Wolteri de Oekel acquisierat, prout in litteris, hereditarie supportavit supportavit! magistro Iohanni Bathen zoen, filio quondam Gerardi Bathen zoen ---. Datum xix decembris.
 Dictus magister Iohannes premissa hereditarie supportavit domicello Theoderico de Meerhem, domino de Bucstel ---. Datum sexta februarii.
1.R. 1178, f. 141 (16 februari 1390): Iohannes Witte medietatem ad se spectantem domus et aree site in Buscoducis ad locum dictum Ulenborch inter hereditatem Wolteri de Oekel ex uno et inter hereditatem Iohannis Bellen ex alio, ut dicebat, hereditarie vendidit dicto Woltero, supportavit --- exceptis censu ducis et hereditario censu xxx solidorum monete ex dicta medietate domus et aree solvendis ---. Datum quarta post Valentini.
 Bruystinus de Bochol! prebuit et reportavit. Testes, datum supra.
 Rodolphus Wise et Rodolphus vanden Zande medietatem dicte domus et aree, quam medietatem dictis Rodolpho et Rodolpho simul cum quibusdam aliis bonis erga dominum Henricum vander Lecke militem, dominum de Dynther?, sculthetum oppidi de Buscoducis, tamquam? ad bona demerica?, scilicet occasione excessuum alias per Gerardum dictum quondam die Witte perpetratorum acquisierant, ut dicebant, hereditarie vendiderunt Wolthero de Oekel.
2.R. 1206, f. 173 (19 maart 1436): Henricus de Werthuysen, filius quondam Henrici de Werthuysen, filii domini quondam Henrici de Werthuysen militis, hereditarie vendidit Arnoldo Berwout, filio quondam Godefridi Berwout, herditariam pactionem quinque modiorum siliginis mensure de Buscoducis, solvendam hereditarie Purificationis et in Buscoducis tradendam de et ex domo et area cum suis attinentiis, sita in Buscoducis in vico tendente a vico Vuchtensi versus forum Piscium inter hereditatem quondam Woltero de Oekel, nunc domicelle de Bucstel, ex uno et inter hereditatem Hermanni Marcelis soen carnificis ex alio, tendente a communi platea ad communem aquam ibidem currentem, insuper de et ex quinque cameris cum earum fundis et ortis sibi coadiacentibus, sitis ibidem ultra dictam aquam ad locum dictum Ulenborch retro dictam domum et aream inter hereditatem sororum tercii ordinis sancti Francisci ibidem commorantium (et) quorundam aliorum vicinorum ibidem ex uno et inter hereditatem quondam Pauli die Haest, nunc cuiusdam hospitalis ibidem, et quorundam aliorum vicinorum ibidem ex alio, tendentibus a communi viculo ibidem ad quoddam fossatum ibidem situm iuxta murum opidi de Buscoducis, prout dicta domus et area atque camere ac orti ibidem siti sunt et ad dictum quondam Henrici de Werthuysen pertinere consueverat.
doorgetrokken. Waar de oorspronkelijke bebouwing van de mansio gestaan heeft is niet duidelijk; het kan aan de Postelstraat zijn geweest, maar ook verder achterop het oorspronkelijke perceel.

Uit het hertogelijk cijnsregister van 1520 ten slotte blijkt dat de zusters hun terrein hebben uitgebreid door aankoop van een aanzienlijk aantal percelen aan de Uilenburg.1 Een behandeling hiervan valt buiten de opzet van dit onderzoek.
1.Ald. f. 90-92.

Lepelstraat 1-31B

In mijn verslag Molenstraat (Het Bont Paardje)1 is een excursie opgenomen met gegevens van een complex Over de Korenbrug die toen niet in de parcellering van de Molenstraat in te passen waren. Bij nader inzien blijkt het hier te zijn gegaan om een perceel in de Lepelstraat ter plaatse van thans Lepelstraat 1-31B. Hoewel het bij dit perceel en de daaraan grenzende om grote stenen huizen ging, verdienden zij de naam mansio niet.
1.(Utrecht 2003) 17-18 (BAM intern rapport 90).

dr. M.W.J. De Bruijn, Utrecht juni 2012