Domus de Postel de xxiiii½ pedatis x½ d.
Maar vier posten verder vinden we:
Domus de Postel de xci pedatisiii s.? iii ob.
Eadem in parte anteriori iuxta plateam de xxi½ pedatisix d.
Eadem de lxx pedatisxxx d. minus ort
Eadem de xxi½ pedatisix d.2
Er was dus sprake van een complex met twee brede erven, dat zich nagenoeg zeker ook over de Dieze heen uitstrekte. Het Huis van Postel is uitvoerig behandeld in de publicatie Van bos tot stad.3
Al in 1258 kwam het goed, dat toen mansio werd genoemd, in het bezit van de priorij van Postel, een filiaal van de abdij van Floreffe, en diende vervolgens als uithof. Het werd gedeeltelijk verhuurd aan adellijke personen. In 1475 omschreef de overste van Postel het als
nostre maison, que l’on dit de Postle, en la ville de Bosleduc, gisans en la rue nommé la rue de Postle, jardin, prez et pourpris deça et dela riviere, où demeurt presentement la veuve de feu Gerard Boste, ainsi qu’elle est enclose de pavois alencontre de la court et place de nostre dite maison et le petit edifice où l’on mettoit les tourbes et bois.4
In 1614 werd het verkocht aan de paters capucijnen om er een klooster in te vestigen. De omschrijving luidde toen:
huys, erve, zydelhuys met zyne gronden, poirte, poirthuysken, plaetsche, hoff, mit een brugge over den strom ofte water aldaer vlietende, ende hoff over het voirs. water liggende, met allen zynen rechten ende toebehoirten, gemeynlick genoempt thuys van Postel, gestaen ende gelegen in de straete, genoemt de Postelstraete, tussen huys ende erve Michiels van der Sterren totten water toe ende voirts neffens erffenisse eens schaemel mansgasthuys, genoempt Loyers Gasthuys, ex uno ende tussen erffe Arndts van Heesch, des secretaris deser stadt, ende een straetken, uutcoemende op het water aldaer, ende voirts den hoff over het water neffen erffenisse ofte bleycke Goyaerts Gerartszn van de Grave, ex alio, streckende voir van de gemeyn straet, die Postelstraet genoempt ende den erven des voorn. Arndts van Heesch achterwaerts op tot op erffenisse mr. Martens Fierlantz, rentmeester van de domeynen van Brabant int quartier deser stadt, des convents van den Ulenborch ende meer andere geerffden in de Berwoutstraet.
De geschiedenis van de verdere splitsing van het complex is hier niet relevant.
1. | Algemeen Rijksarchief [ARA] Brussel, Rekenkamers 45067, f. 88.
|
2. | Ald.
|
3. | H.L. Janssen en P.A.M. Zoetbrood, ‘De Uithof en het Refugiehuis van de Abdij van Postel’, in: H.L. Janssen (red.), Van bos tot stad (’s-Hertogenbosch 1983) 74-88.
|
4. | A.F.O. Van Sasse van Ysselt, De voorname huizen en gebouwen van ’s-Hertogenbosch I (’s-Hertogenbosch 1910) 261-267. Daar ook verdere gegevens over de verhuur. De gegevens zijn ontleend aan Th. Ign. Welvaerts, Het refugiehuis der Abdij Postel te ’s Hertogenbosch.
|
Bouwkundig gezien dateren beide delen waarschijnlijk uit de late vijftiende eeuw. In de eerste helft van de zestiende eeuw werd hieraan een fraaie traptoren toegevoegd.1 We hebben dus te maken met wat als een laat voorbeeld van een mansio kan worden beschouwd.
Postelstraat 44 en 46-48 (respectievelijk Het Wapen van Luik en Het Huis van Boxtel of van Oirschot)
Op dit complex hebben in het cijnsregister van 1520 de volgende posten betrekking:
Iohanna relicta Lamberti vanden Kerckhof.
Dominus de Boxtel de xx pedatisviii d.
Idem de lx pedatisii lb.? ix d.
Idem de domo ponte? cum suis palis retro domum suam supra Diesamii d.
Dominus de Boxtel.
Idem de xxxix pedatisxvi½ d.
Idem de ponte retro domum vel aquamii d.2
Waarschijnlijk betroffen dit respectievelijk Postelstraat 44 (Het Wapen van Luik) en Postelstraat 46-48 (het Huis van Boxtel of van Oirschot).
Het eerstgenoemde huis is op 7 mei 1511 door de heer van Boxtel verkocht aan Lambrecht Hendriks van den Kerkhof. Het werd toen omschreven als:
huys, hoff ende achterhuys mit eender houter bruggen over d’water staende, met oic eenen uuytganck, coemende achter opten Ulenborch uuyt.3
Het werd gesitueerd tussen erf van de heer van Boxtel (zie hierna) en erf van Jenneke weduwe Marcelis Hendrik (Willems van Orthen; zie hierboven Postelstraat 40-42). Dit deel van het complex strekte zich niet over de Dieze heen uit.
In het cijnsregister worden vervolgens een perceel van 60 voet breed en een huis en brug achter het huis op de Dieze genoemd. Het ging dus in totaal om een breed perceel. Het lijkt er niet op dat zich dit in 1520 nog over het water uitstrekte, maar uit de voorgeschiedenis blijkt dat dit oudtijds wel het geval is geweest. Denkbaar is dat de rechtsopvolgers van de percelen aan de Postelstraat de cijns voor het perceel over het water, waar zich het klooster van de zusters van de derde orde van Sint-Franciscus gevestigd heeft, zijn blijven betalen.
1. | Van den Eijnden, ‘De traptoren van De Munt’, 39.
|
2. | ARA Brussel, Rekenkamers 45067, f. 88v.
|
3. | Van Sasse van Ysselt, De voorname huizen en gebouwen I, 238.
|